zaterdag 28 februari 2015

Oordelen

Ik herinner me mijn tante als fel en uitdagend. Met altijd een weerwoord en een scherpe tong vol humor. Haar rode haren en haar lijf vol sproeten onderstreepten haar temperament en levenslust. In mijn jeugd bracht ik altijd een week in haar gezin door. Dan at ik aardappelen gebakken in jusvet. Iets lekkerders bestond er niet. Thuis vroeg ik mijn moeder de aardappelen ook zo te bakken, maar dat lukte natuurlijk nooit want het was geen kwestie van receptuur; ik at mijn tante, haar sfeer en zijn, en dat smaakte zo heerlijk.

Nu is mijn tante niet alleen in haar felheid getemd, ze weet ook niet meer hoe ze aardappelen moet bakken, of dat je aardappelen in je mond moet stoppen. Ze weet niet meer van vorken en messen of van tafel dekken. Alle routine is uit haar verdwenen. Een gesprek met haar is niet meer mogelijk. Van elke vraag raakt ze in de war. Ze is samengevallen met het eeuwige nu, waarin zelfs geen angst meer voor vergeten heerst.

Wij omstanders kennen de naam voor wat haar treft. Voor haar heeft die naam geen betekenis, maar ons slaat hij onmiddellijk in de boeien. Hij doordringt het denken met negatieve en angstige beelden waarin ook de vraag naar de waarde van zo’n soort leven onafwendbaar op de voorgrond treedt. Ik denk dat dat onvermijdelijk is, maar de lading ervan verandert volkomen als deze vraag de weg naar overwegingen rond iemands levenseinde opent. Dan wordt het innerlijk zoeken naar betekenisgeving tot het vellen van een oordeel over de waarde van iemands leven. En dan kan ineens de vraag klinken of iemand eigenlijk niet beter dood zou kunnen zijn?[1]

Voelt u nog dat er met deze vraag een grens overschreden wordt? Of is deze grens al zo vervaagd dat hij niet meer voelbaar is? Een scherf uit het verleden, uit tijden dat sterven nog iets was dat niet in de handen van mensen was. En gaan we iets verliezen als we deze grens laten gaan? Als we onszelf toestaan bepaald soort leven onwaardig om te leven verklaren.[2]

In mij is verzet. Verzet tegen het beoordelen van welk leven ook, al sluit ik heus mijn ogen niet voor de pijn die mijn tante en haar gezin treft. Ook ik raak tot in mijn botten geschokt als ik zie wat er met haar gebeurt. Maar ik weet ook hoe anderen naar mij kijken. Hoe mijn eigen lichamelijke verval begeleid wordt door oordelen waar ik mij niet in herken. Hoe er lijden op geprojecteerd wordt dat ik niet als mijn leed ervaar.

Zou het kunnen dat mijn tante, in al haar aftakeling, toch levenszin kan ervaren? En dat haar leven, ondanks dat het zo geheel anders is dan voorheen, nog steeds waarde heeft? Bijvoorbeeld omdat er nog steeds de mogelijkheid tot liefde is, wilsbekwaam of niet, lichamelijk intact of niet. Of omdat ook voor haar de zon elke dag opkomt, en de maan haar nachten blijft verlichten. Of omdat elke dag – hoe moeilijk ook – zijn eigen intrinsieke waarde heeft?

Ik weet het niet. Echt niet. Ik weet alleen: er is verzet in mij om andermans leven op zijn waarde te beoordelen. Misschien wel juist omdat ik niet weet op welke gronden ik dat zou moeten doen.


[1] Gerbert van Loenen, publicist en tot juli 2014 adjunct-hoofdredacteur bij Trouw, schreef over dit onderwerp twee boeken die de moeite van het lezen waard zijn. Zijn eerste boek Hij had beter dood kunnen zijn (2009), is gebaseerd op eigen ervaringen. Van Loenen zorgde 10 jaar voor zijn partner die zeer ernstig hersenletsel oploopt na een operatie. In Lof der onvolmaaktheid (2015) pleit Van Loenen voor een breder perspectief op lijden in het euthanasiedebat.
[2] Op dit moment is het nog niet zover zijn dat de euthanasiewet ingrijpen bij wilsonbekwamen mogelijk maakt, tenzij er een wilsverklaring is. Maar gezien de uitbreiding van situaties waarin euthanasie wordt goedgekeurd is het slechts een kwestie van tijd voor dat ook dit vraagstuk ter tafel zal komen.

woensdag 18 februari 2015

De euthanasieparadox

Soms hoor je verhalen die blijven malen. Zo ook dit verhaal[1]. Van een psychiater die werkt voor de Levenseindekliniek. De kliniek die eigenlijk een ambulant team is en die mensen met een euthanasieverzoek helpt te sterven als de eigen arts dat niet ziet zitten.

Het verhaal gaat zo. Iemand lijdt ondraaglijk en uitzichtloos door een psychiatrische aandoening. Dat is de grondslag waarop de psychiater besluit om mee te werken aan het aan haar gedane doodsverzoek. En juist door die toezegging gaan er dingen schuiven rondom de cliënt. Relaties die langdurig en onomkeerbaar ontwricht leken, blijken ineens toch bevattelijk voor verandering. En het lijden van de cliënt blijkt door die contextverandering ineens ook niet meer zo onomkeerbaar en uitzichtloos. Gevolg: de cliënt ziet af van het verzoek tot euthanasie. Er is weer reden om te willen leven.

Interpretatie 1. Wat een geweldig nieuws. Dit onderstreept het belang om de doodswens van de cliënt serieus te nemen. Want juist door deze erkenning is er beweging ontstaan die anders was uitgebleven.

Interpretatie 2. Wat een akelig nieuws. Deze psychiater was bereid iemand te doden omdat zij ervan overtuigd was dat het lijden onomkeerbaar en uitzichtloos was en nu blijkt dit een verkeerde conclusie.

Zie hier de euthanasieparadox. De bereidheid tot doden kan de wil gedood te worden doen verdwijnen. Maar door het verdwijnen van de doodswens, komt de legitimiteit van de bereidheid te doden onder druk te staan. Immers die legitimiteit moet gegrond zijn in de overtuiging dat het lijden onomkeerbaar is en uitzichtloos, en dat er geen redelijke andere behandelalternatieven aanwezig zijn. Wat ironischerwijze ontkracht wordt door het euthanasie-aanbod zelf.

De euthanasie-praktijk is weerbarstiger dan de wet waarin goed en kwaad in zwart-wit regels zijn gebeiteld. Waarin moreel handelen is teruggebracht tot het volgen van een protocol. Dit verhaal laat zien dat het ingewikkelder in elkaar steekt en voor mij is het aanleiding opnieuw te voelen hoeveel verantwoordelijkheid de wet legt bij de artsen in Nederland die het werk van het doden moeten uitvoeren. Ik zou de psychiater in kwestie toewensen dat zij haar diep menselijke betrokkenheid bij de stervenswil van anderen blijft leven, maar afziet van het uitvoeren ervan. In plaats daarvan kan zij mensen wijzen op de humane alternatieven die er bestaan om je zelf te kunnen doden zonder anderen verantwoordelijk te maken voor jouw sterven. In dat geval wordt de stervenswens ook serieus genomen, met hopelijk dezelfde positieve werking als hierboven beschreven. Maar zonder de afschuwelijke consequentie die het paradoxale karakter van het toekennen van een euthanasieverzoek kennelijk kan hebben: dat blijkt dat er toch licht was aan het einde van de tunnel.

[1]
Dit verhaal is afkomstig van Paulan Stärcke, psychiater bij GGZ inGeest en werkzaam bij de Levenseindekliniek. Zij was een van de deelnemers aan het socratisch gesprek rond het levenseinde dat woensdag 11 februari 2015 gehouden werd in de Rode Hoed in Amsterdam.