Nu is mijn tante niet alleen
in haar felheid getemd, ze weet ook niet meer hoe ze aardappelen moet bakken,
of dat je aardappelen in je mond moet stoppen. Ze weet niet meer van vorken en
messen of van tafel dekken. Alle routine is uit haar verdwenen. Een gesprek met
haar is niet meer mogelijk. Van elke vraag raakt ze in de war. Ze is
samengevallen met het eeuwige nu, waarin zelfs geen angst meer voor vergeten heerst.
Wij omstanders kennen de
naam voor wat haar treft. Voor haar heeft die naam geen betekenis, maar ons
slaat hij onmiddellijk in de boeien. Hij doordringt het denken met negatieve en
angstige beelden waarin ook de vraag naar de waarde van zo’n soort leven onafwendbaar
op de voorgrond treedt. Ik denk dat dat onvermijdelijk is, maar de lading ervan verandert volkomen als deze vraag de weg naar overwegingen rond iemands levenseinde opent. Dan wordt het innerlijk zoeken naar
betekenisgeving tot het vellen van een oordeel over de waarde van iemands leven. En dan kan
ineens de vraag klinken of iemand eigenlijk niet beter dood zou kunnen zijn?[1]
Voelt u nog dat er met deze vraag
een grens overschreden wordt? Of is deze grens al zo vervaagd dat hij niet meer
voelbaar is? Een scherf uit het verleden, uit tijden dat sterven nog iets was dat
niet in de handen van mensen was. En gaan we iets verliezen als we deze grens
laten gaan? Als we onszelf toestaan bepaald soort leven onwaardig om te leven verklaren.[2]
In mij is verzet. Verzet
tegen het beoordelen van welk leven ook, al sluit ik heus mijn ogen niet voor de pijn die mijn tante en haar gezin treft. Ook ik raak tot in mijn botten
geschokt als ik zie wat er met haar gebeurt. Maar ik weet ook hoe anderen naar
mij kijken. Hoe mijn eigen lichamelijke verval begeleid wordt door oordelen
waar ik mij niet in herken. Hoe er lijden op geprojecteerd wordt dat ik niet
als mijn leed ervaar.
Zou het kunnen dat mijn
tante, in al haar aftakeling, toch levenszin kan ervaren? En dat haar leven,
ondanks dat het zo geheel anders is dan voorheen, nog steeds waarde heeft?
Bijvoorbeeld omdat er nog steeds de mogelijkheid tot liefde is, wilsbekwaam of
niet, lichamelijk intact of niet. Of omdat ook voor haar de zon elke dag
opkomt, en de maan haar nachten blijft verlichten. Of omdat elke dag – hoe
moeilijk ook – zijn eigen intrinsieke waarde heeft?
Ik weet het niet. Echt niet.
Ik weet alleen: er is verzet in mij om andermans leven op zijn waarde te
beoordelen. Misschien wel juist omdat ik niet weet op welke gronden ik dat zou
moeten doen.
[1] Gerbert
van Loenen, publicist en tot juli 2014 adjunct-hoofdredacteur bij Trouw, schreef over dit onderwerp twee boeken die de moeite van het
lezen waard zijn. Zijn eerste boek Hij
had beter dood kunnen zijn (2009), is gebaseerd op eigen ervaringen. Van
Loenen zorgde 10 jaar voor zijn partner die zeer ernstig hersenletsel oploopt na een
operatie. In Lof der onvolmaaktheid (2015) pleit Van
Loenen voor een breder perspectief op lijden in het euthanasiedebat.
1 opmerking:
Ben net bij mijn dementerende moeder geweest.
Wat ze heerlijk vind is als ik haar haar kriebel.
En ik ben ook bang voor het verdere verval maar heb ook gedacht, ik kan
altijd haar haar blijven kriebelen,
dat zal ze tot in lengte van dagen heerlijk vinden.
Een reactie posten