Met klassieke bierbuik en gemillimeterd haar zit hij aan
mijn keukentafel. Binnen vijf minuten is me in plat Utrechts haarfijn uitgelegd
dat de Polen alle baantjes inpikken en waarom alle allochtonen het land uit
moeten. Even later staat hij hijgend in de tuin mijn nieuwe bestrating erin te
beuken. Peuk in de mond en de broek zover gezakt dat de bilspleet zichtbaar is.
Als hij moeizaam uit kniezit omhoog komt, grijpt hij steevast kreunend naar
zijn rug, en hijst vervolgens zijn broek omhoog. Zijn maten maken daar grappen
over. Het klinkt alsof ze die al jaren, dag in, dag uit, maken. De man is 43
maar fysiek al aan het einde van zijn latijn. Ik stel me hem thuis voor op een
bruinleren bank met jaren ‘70 bloemetjesbehang en een vrouw die altijd klaagt.
Daarom klust hij waarschijnlijk ook zoveel bij in het weekend.
Hij lijkt me weinig empathisch maar ik vergis me. In de twee
dagen dat hij hier rondloopt vraagt hij meermalen naar mijn ‘fysieke toestand’
en ‘hoe het zo is gekomen?’ En bij alles wat ik vertel schudt hij meewarig zijn
hoofd en verzucht: “Sjonge, jonge, het is toch wat”. Mijn pogingen hem te
vertellen dat “het wel meevalt hoor”, en dat ik "ermee geboren ben”, vallen
niet in vruchtbare aarde. Het blijft “sjonge, jonge, niet meevallen”. Bij de lunch
vraagt hij nog even of het ook “alsmaar erger wordt?”. “Ja, Frans, dat wordt het”.
De arme man is zichtbaar aangedaan. Bijna sla ik mijn arm om hem heen om hem te
troosten, maar ja, stratenmakers huilen niet.
Ik neem het hem niet kwalijk hoor, die stoere stratenmaker
met week hart. Het is alleen dat de wijze waarop hij mij beziet, me zo
vreselijk verbaast. Als ik zijn leven met het mijne vergelijk, voel ik me zo
ongelooflijk gezegend. Geen 6-daagse werkweek met fysiek totaal afmattend werk.
Geen drank of peuken om het mee vol te houden. En bovenal geen klagende vrouw.
Fysiek onbeperkt zijn wordt vreselijk overschat. Ik zou nooit met Frans willen
ruilen. Voor geen duizend stratenmakerslijven.
Op het einde van de tweede dag als de straat er mooi
in ligt en we gezamenlijk nog even blij staan te zijn met het zwaar bevochten
resultaat, vertrouwt hij me toe wat hem het meest heeft beroerd dezer dagen.
Mijn man en mijn moeder. Ja, voor die twee heeft hij echt respect. Diep
respect. Hij knikt er nadrukkelijk bij. “Het zal toch niet meevallen voor ze,
nee, nee”. Zijn maat kijkt me ondertussen ietwat onbehaaglijk aan. Duidelijk
verlegen met de situatie. ”Maar Frans”, zeg ik hem. “Ik ben heel leuk hoor!”
Hij lijkt mijn opmerking niet te horen of niet te snappen. Zijn maat grinnikt
wat voor zich uit, klaar om af te reizen richting Utrecht. Liefst zo snel
mogelijk.
2 opmerkingen:
Geweldig. Wat 'n man. Ik heb ontzettend gelachen. Was trouwens ook ontroerd. Zo'n man die er vreselijk onder zou lijden als zijn zeurende vrouw een kwaal zou hebben.
annemiek van gurp
hahahahah geweldige anecdote!!
Een reactie posten